liveincuracao.com

advertising | contact

Curacao information - LiveInCuracao.com

Penshonadoregeling

Belastingfaciliteiten in de
Nederlandse Antillen:

de penshonadoregeling


M R . J . A D E L E R *

1 Introductie

De penshonadoregeling (hierna: regeling) in de Nederlandse Antillen mag zich verheugen in de warme belangstelling van gepensioneerden en renteniers.
In het bijzonder gaat het hier om Nederlandse ingezetenen die gebruik willen maken van de verlaagde tarieven in de Nederlands-Antilliaanse inkomstenbelasting voor buitenlandse inkomsten in combinatie met de toewijzingsregels uit de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK).1
Ook de gunstige mogelijkheden om vermogen binnen afzienbare tijd snel weg te schenken of andere soortgelijke motieven zullen een rol kunnen spelen.
Externe niet-fiscale ontwikkelingen zoals de introductie van de Zorgverzekeringswet in Nederland en de voorgenomen opheffing van de Nederlands-Antilliaanse staatsstructuur hebben hierop nauwelijks effect gehad.
Toch is de regeling omringd met veel fiscale regels van dwingend recht als gevolg waarvan de werking en het gebruik van de faciliteit onvoldoende wordt onderkend en doordacht.
Na een korte historische schets van de regeling wordt in dit artikel ingegaan op de werking van de oude en nieuwe regeling, de vereisten waaraan dient te worden voldaan en worden de mogelijke complicaties in Koninkrijksverhoudingen aangekaart.
Deze bijdrage wordt afgesloten met een conclusie over de aanvaardbaarheid van de regeling.

2 Oude en nieuwe regelingen

2.1 Invoering van de penshonadoregeling ‘oude stijl’

De eerste vorm van de regeling is al in 1989 met terugwerkende kracht op 1 januari 1987 in werking getreden en opgenomen in art. 23B t/m 23D van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: Landsverordening IB).2
Thans zijn deze oude bepalingen opgenomen in art. 78 t/m 82 Landverordening IB, terwijl de huidige art. 23B t/m 23E de gewijzigde penshonadoregels bevatten per 1998. De regeling in zijn geheel is een uitvloeisel geweest van een pakket maatregelen om de budgettaire gevolgen op te vangen naar aanleiding van het eenzijdig opzeggen door de Verenigde Staten van Amerika van het toepasselijke verdrag ter voorkoming van dubbele belasting per 1 januari 1988.3
De regeling was uiteindelijk bedoeld om in het buitenland woonachtige vermogende personen die de arbeidsmarkt nauwelijks zouden kunnen verstoren, te bewegen zich metterwoon in de Nederlandse Antillen te vestigen als binnenlands elastingplichtigen.4
Op die manier zou niet alleen substantieel vermogen en inkomen binnen de Nederlandse Antillen kunnen worden belast, maar de regeling zou als indirect effect ook tot gevolg hebben dat kennis en ‘know how’ aan de gemeenschap van de Nederlandse Antillen ter beschikking kon worden gesteld.
Voorts was de verwachting uitgesproken dat zowel de koopkracht als de investeringen in andere sectoren van de lokale economie op de eilanden zou toenemen.
De kern van de oude regeling is dat inkomsten uit buitenlandse bronnen tegen een tarief van 5 procent (exclusief premies) in de inkomstenbelasting worden belast.
Als alternatief kan de penshonado opteren om een forfaitair buitenlands inkomen van 150 000 Nederlands-Antilliaanse guldens (hierna: Nafl.) te laten belasten tegen het reguliere progressieve tarief, ongeacht het daadwerkelijk genoten buitenlandse inkomen.
In dat geval zal per jaar moeten worden berekend waar het omslagpunt ligt om deze keuze te maken. Thans (2007) ligt het progressieve toptarief in de inkomstenbelasting inclusief opcenten op 49,4 procent.
Een forfaitair buitenlands inkomen van Nafl. 150 000 leidt tot een heffing van ongeveer Nafl. 60 000 inclusief premies.
Personen die zich reeds vóór 1 januari 1998 in de Nederlandse Antillen hebben gevestigd, kunnen tot op de dag van vandaag nog steeds van de oude regeling gebruikmaken.
Het buitenlandse inkomen van deze personen valt op verzoek nog onder de regeling ‘oude stijl’ indien de aanvrager ten minste 60 maanden voorafgaand aan het jaar waarin de regeling van toepassing wordt, in het buitenland woonachtig is geweest.
Voorts moet de aanvrager van rechtswege zijn toegelaten tot de Nederlandse Antillen of een vergunning tot verblijf hebben verkregen en zich hebben laten inschrijven in het bevolkingsregister van het desbetreffende eiland.
De aanvrager moest een lokale werknemer in dienst nemen voor ten minste 30 uur in de week (zoals een huishouder/-ster, tuinman/-vrouw of klusjesman/-vrouw), voor eigen gebruik in onverhuurde staat een woning in eigendom hebben met een waarde van ten minste Nafl. 240 000 en deze binnen 18 maanden na inschrijving in het bevolkingsregister in gebruik nemen.
Als doorlopend vereiste mag de aanvrager binnen de Nederlandse Antillen geen dienstbetrekking of zelfstandig beroep vervullen of andere (beperkte) werkzaamheden of dienst verrichten om jaarlijks een beroep op de regeling te kunnen doen.
De regeling sluit echter een paar voordelen uit, waar niet-penshonado’s wel gebruik van kunnen maken.
Zo is het in beginsel niet mogelijk om aanspraak te maken op persoonlijke en buitengewone lastenaftrek en bestaat er geen recht op basiskorting, alleenverdienerstoeslag, ouderentoeslag en kindertoeslag.
Niettemin heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken voor de oude regeling uitgesproken dat penshonado’s wel recht hebben op de basiskorting en toeslagen
over het jaar 2001, een jaar waarin de tariefstructuur van de inkomstenbelasting werd gewijzigd en waarbij voor nieuwe penshonado’s een beperkte tijdelijke
tegemoetkoming werd verleend.5

2.2 Penshonadoregeling ‘nieuwe stijl’

2.2.1 Aanpassingsvoorstel nieuwe penshonadoregeling


De voorwaarden zoals ze hierboven zijn vermeld, hebben uiteindelijk geleid tot nader overleg met Nederland over ongewenst gebruik van de regeling en het opnemen van maatregelen hiertegen.6
Tijdens de onderhandelingen om te komen tot een gewijzigde BRK in 1996 zijn de anti-misbruikbepalingen van de BRK aangescherpt en heeft Nederland te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de voorwaarden waaronder de regeling wordt toegekend.
In het bijzonder het ontbreken van een leeftijdsgrens, de hoogte van het tarief, het hanteren van het forfaitaire inkomen en het ontbreken van een duidelijke registratie-verplichting voor personen die van de regeling gebruikmaken, zijn mikpunt van kritiek geweest.
In reactie daarop hebben de Staten van de Nederlandse Antillen de regeling aangepast zodat deze bezwaren konden worden ondervangen, maar de regeling toch concurrerend kon blijven.7
De oude regeling geniet hierdoor, in tegenstelling tot de nieuwe regeling, slechts beperkte BRK-bescherming.

2.2.2 Voorwaarden van de nieuwe regeling

Per 1 januari 1998 zijn de gewijzigde art. 23B t/m 23E Landverordening IB in werking getreden die de nieuwe voorwaarden bevatten.8
Het buitenlandse inkomen van uit het buitenland afkomstige personen die zich hebben gevestigd in de Nederlandse Antillen na 1 januari 1998, valt op verzoek onder de regeling ‘nieuwe stijl’ onder de deels zelfde voorwaarden als onder de oude regeling, zij het dat de ‘personeelseis’ is komen te vervallen, en een leeftijdsgrens van 50 jaar is ingevoerd.
Thans is vereist dat een woning voor eigen gebruik wordt aangeschaft van Nafl. 450 000. Ook het tarief waaraan de inkomsten van de penshonado onderworpen worden, is gewijzigd.
Het 5 procent-tarief is verhoogd naar 10 procent,9 terwijl het forfaitair vastgestelde inkomen waarvoor kan worden gekozen, is verhoogd naar Nafl. 500 000.10
Hierbij is wel expliciet bepaald dat de keuze voor een heffing naar een forfaitair inkomen ertoe leidt dat geen BRK-bescherming kan worden genoten.
In de regeling is wel een bepaling opgenomen die moet voorkomen dat een belastingplichtige, naar het hem uitkomt, elk jaar opnieuw kiest voor de regeling zonder of me´t BRK-bescherming.
De belastingplichtige is in beginsel drie jaar aan zijn beslissing gebonden.
Daartoe is bepaald dat wie gebruikmaakt van de regeling met BRK-bescherming, zijnde een keuze voor het 10 procent-tarief, de keuze voor deze regeling in beginsel voor ten minste drie jaar geldt voordat op de forfaitaire regeling kan worden overgestapt.
De penshonado dient in dat geval wel te beseffen dat hierna nimmer meer van de 10 procent-regeling gebruik kan worden gemaakt.11
Voor de tegenovergestelde situatie geldt merkwaardig genoeg het volgende.
Wie van de forfaitaire regeling gebruikmaakt, kan het daaropvolgende jaar al overstappen op de 10 procent-regeling van art. 23B Landsverordening IB.
De regeling kan slechts op verzoek worden toegepast en is, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, onbeperkt geldig.
Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat er jaarlijks aangifte inkomstenbelasting moet worden gedaan.
Toch zijn er omstandigheden denkbaar dat tijdelijk niet aan de (doorlopende) voorwaarden voor de regeling kan worden voldaan.
Zo kan gedurende de tijd dat men als penshonado op de Nederlandse Antillen verblijft, de woning worden verkocht in ruil voor een andere woning of kan tijdelijk een dienstbetrekking worden aangegaan.
Voor al dit soort doorlopende eisen biedt de regeling soelaas in die zin dat de penshonado een redelijke tijd wordt gegund om de feitelijke omstandigheden aan de regeling aan te passen.
Indien de penshonado verzuimt om tijdig twee achtereenvolgende jaren aangifte inkomstenbelasting te doen, vervalt de penshonadostatus van rechtswege vanaf het tweede belastingjaar.
De vaststelling van het belastbare bedrag zal dan op basis van de normale regels geschieden en tegen het reguliere tarief worden belast, hetgeen door de Raad van Beroep is bevestigd.12
Hetzelfde geldt voor de penshonado die een dienstbetrekking aangaat, zelfstandig een beroep uitoefent danwel een andere werkzaamheid aangaat.
De eigenwoningeis is niettemin aan meer strikte voorwaarden gebonden.
Indien een woning wordt vervreemd, danwel niet meer op een andere manier aan de penshonado onbeperkt ter beschikking staat, moet binnen zes maanden een vervangend huis wederom aan de penshonado ter beschikking staan, wil de regeling integraal van toepassing blijven.
Interessant detail aan deze bepaling is of het begrip eigendom beperkt moet worden opgevat, danwel in een ruimere context moet worden bezien.
Niet zelden komt het voor dat een penshonado slechts de economische eigendom van een woning bezit, terwijl de juridische eigendom elders is ondergebracht.
De memorie van toelichting bij het ontwerp van de penshonado- en rentistaregeling biedt hiervoor geen enkele aanwijzing.13
Men spreekt slechts over het begrip ‘eigendom’ zonder enige verduidelijking hierin aan te brengen.
Vanuit de ratio van de regeling zou het hebben van de economische eigendom voldoende moeten zijn.
Immers, niet alleen volstaat de economische eigendom voor het voldoen aan het vereiste om een ongestoord woongenot te hebben, tevens wordt de strekking van de regeling (namelijk het binnenhalen van vermogen) niet gehinderd door enkel de economische eigendom te bezitten.
Vooral voor het afschermen van vermogen voor estate planning- en privacyredenen zou dit van belang kunnen zijn.
Hoe het ook zij, er is geen reden aan te nemen dat een ruime teleologische interpretatie van het eigendomsbegrip in strijd zou kunnen komen met doel en strekking van de regeling.
Niettemin lijkt de Belastingdienst op de Nederlandse Antillen zich toch op een ander standpunt te stellen.
Voor de toepassing van de regeling neemt de Belastingdienst het standpunt in dat het begrip ‘eigendom’ zowel de juridische als de economische eigendom moet omvatten.
Hierbij zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld dat de eisen om de penshonadostatus deelachting te worden, al niet noemenswaardig zijn. Door ook afbreuk te doen aan de enige ‘echte’ eis, wordt de regeling wellicht te veel uitgehold.

2.3 Buitenlandse inkomsten

Zoals hierboven al werd aangegeven is het verlaagde tarief, danwel de keuze voor een forfaitair inkomen slechts van toepassing op buitenlandse inkomsten.
Binnenlandse inkomsten zullen op een reguliere manier in de heffing van inkomstenbelasting betrokken worden. Onder buiten landse inkomsten wordt thans verstaan:14

  1. de opbrengst van bestaande of vroegere dienst betrekking of van overige werkzaamheden uitgeoefend buiten de Nederlandse Antillen. Een uitzondering wordt gemaakt voor de opbrengst van een bestaande dienstbetrekking als bestuurder of commissaris van een lichaam dat feitelijk of statutair in de Nederlandse Antillen gevestigd is. Hiermee wordt de opbrengst van de betreffende functies naar het normale tarief belast, ook als de werkzaamheden in het buitenland  worden verricht. Onder opbrengst van vroegere dienstbetrekking wordt medeverstaan de opbrengst uit een recht op periodieke uitkeringen, die ter zake van een vroegere dienstbetrekking aan de belastingplichtige is toegekend, mits dit hoofdzakelijk buiten de Nederlandse Antillen is opgebouwd;
  2. de opbrengst van een onderneming, die buiten de Nederlandse Antillen wordt gedreven;
  3. de opbrengst van buiten de Nederlandse Antillen gelegen onroerende goederen of daarop gevestigde rechten;
  4. de opbrengst van alle banktegoeden en overige schuldvorderingen (ook die in de Nederlandse Antillen), met uitzondering van:
    a. schuldvorderingen, verzekerd met hypotheek, gevestigd op in de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken;
    b. schuldvorderingen, niet zijnde banktegoeden, tenlaste van een natuurlijke of rechtspersoon die woonachtig of statutair danwel feitelijk gevestigd is in de Nederlandse Antillen;
  5.   de opbrengst van een recht op een aandeel in de winst, anders dan als aandeelhouder, van een niet in de Nederlandse Antillen uitgeoefend bedrijf;
  6. de opbrengst van aandelen in, of winstbewijzen ten laste van een buitenlandse vennootschap waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld;
  7. het voordeel uit vervreemding van tot een aanmerkelijkbelang15 behorende aandelen in of winstbewijzen van een buitenlandse vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
  8. de opbrengst van rechten op periodieke uitkeringen ten laste van een natuurlijke of rechtspersoon die niet woonachtig of gevestigd is in de Nederlandse Antillen;
  9. kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering die wordt betaald ten laste van een natuurlijke of rechtspersoon die niet woonachtig of gevestigd is in de Nederlandse Antillen. Van een buitenlandse vennootschap is sprake indien de vennootschap niet feitelijk of statutair in de Nederlandse Antillen gevestigd is.

2.4 Binnenlandse en buitenlandse inkomsten

De wijziging van de regeling naar de nieuwe voorwaarden is ook de aanleiding geweest om de samenloop tussen binnenlandse en buitenlandse inkomsten te verduidelijken.
Enerzijds is de opsomming van wat onder buitenlandse bronnen wordt verstaan duidelijk: inkomsten die uit niet-Nederlands-Antilliaanse bronnen opkomen.
Niettemin zijn enkele inkomstenbronnen die naar de ratio en het spraakgebruik als binnenlandse inkomsten zouden moeten worden gekwalificeerd, bestempeld als buitenlandse inkomsten, waarop het voordelige penshonadotarief kan worden toegepast.
Onder buitenlandse bronnen wordt bijvoorbeeld mede begrepen de rente op banktegoeden in de Nederlandse Antillen en de huurwaarde van de eigen woning.16
Voorts is bepaald dat inkomsten uit Nederlands-Antilliaanse vennootschappen die onder de Nederlands-Antilliaanse tonnageregeling vallen, danwel een zeescheepvaartbedrijf uitoefenen.
Het blijft uiteraard mogelijk dat de berekening van het zuivere buitenlandse inkomen leidt tot de vaststelling van een negatief bedrag (een verlies). De vraag of dit verlies onder de regeling integraal kan worden doorgeschoven naar andere jaren, kan bevestigend worden beantwoord.
De regels voor verliesverrekening in combinatie met een beroep op het fictieve inkomen lijken wat complexer te zijn.
Immers, voor zowel het standpunt dat een verlies moet worden verrekend voor de fictie als voor het standpunt dat de verliesverrekening na de fictie moet worden toegepast, zijn aanknopingspunten in de landsverordening te vinden. Het belang mag duidelijk zijn. Een inspecteur zal graag verliesverrekening vóór de fictie willen toepassen.
Een buitenlandse winst van bijvoorbeeld Nafl. 3 000 000 verrekenen met een eerder verlies van Nafl. 600 000 betekent dat de penshonado aangifte kan blijven doen voor een fictief inkomen van Nafl. 150 000 (oude regeling) of Nafl. 500 000 (nieuwe regeling).
Een penshonado zal echter graag zien dat in een jaar een fictief inkomen van Nafl. 150 000 of Nafl. 500 000 wordt verrekend met het verlies van Nafl. 600 000 zodat het zuivere inkomen op nihil kan worden gesteld. De Raad van Beroep heeft in een soortgelijk geval ten voordele van de inspecteur beslist.17
De Raad besliste dat het zuivere inkomen allereerst op de voet van normale regels dient te worden toegepast (volgens hfdst. II Landsverordening IB), terwijl daarna pas de penshonadofictie moet worden toegepast voor die inkomensbestanddelen die daarvoor kwalificeren (buitenlands inkomen).

3 BRK-bepalingen

3.1 Inleiding

De oude en nieuwe regeling zijn belastingfaciliteiten waar voornamelijk vermogende Nederlandse ingezetenen na emigratie een beroep op hebben gedaan.
Het ontbreken van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met derde landen zal hier mede debet aan zijn en verklaart dat niet-Nederlandse penshonado’s een zeldzaamheid zijn.
Eenzijdige regelingen van bronlanden kunnen soelaas bieden, maar de reputatie van de Nederlandse Antillen als ‘tax haven’ zal ook hier een hindernis kunnen zijn om die regels toe te kunnen passen.
De BRK voorziet echter wel in bepalingen waardoor inkomen uit Nederland of Aruba genoten door penshonado’s wordt vrijgesteld in die landen.
Niettemin bevat de BRK sinds 1 januari 1997 ook verregaande antimisbruikbepalingen die ervoor kunnen zorgen dat de emigratie van personen met als hoofddoel belastingbesparing kan worden tegengegaan.18
Voornamelijk art. 35b BRK richt zich tegen dergelijke vormen van fiscale emigratie en bepaalt dat Nederland of Aruba onder voorwaarden mag heffen over inkomsten die normaliter op basis van de overige BRK-bepalingen aan de Nederlandse Antillen zijn toegewezen.
Door het bestaan van meerdere varianten van de penshonadoregeling (de 5 procent-regeling, de 10 procent-regeling en de twee fictieve inkomstenvarianten) en de overgangsbepalingen die indertijd opgeld deden, is er echter een ondoorzichtig beeld over de toepassing van de antimisbruikbepalingen (art. 35b BRK) ontstaan.19

3.2 Art. 35b, eerste t/m derde lid, BRK

Art. 35b BRK stelt een aantal BRK-bepalingen tijdelijk buitenspel voor personen die zijn onderworpen aan een bijzonder fiscaal regime, dat wil zeggen een regime dat aanzienlijk afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor inwoners van dat land (de Nederlandse Antillen). Het gaat met name om dividend-inkomsten, vermogenswinsten, pensioenen, rente, en inkomsten die onder de saldobepaling vallen, indien de belastingplichtige onder een bijzonder regime valt.20
Verder zijn er beperkingen voor de berekening ter voorkoming van dubbele belasting, in die zin dat belastingplichtigen zich niet op de reguliere voorkomingsbepalingen kunnen beroepen.
Voor het antwoord op de vraag of de penshonadofaciliteit een regeling is die ‘in aanzienlijke mate afwijkt van het regime waaraan de inwoners van dat land in het algemeen zijn onderworpen’ is een kwalificerende lijst uitgevaardigd waarin de faciliteiten zijn opgenomen die worden geacht niet aanzienlijk af te wijken en waarvoor BRK-bescherming mogelijk is voor een periode van vijf jaar.21
Art. 35b, derde lid, BRK verwijst eveneens naar deze lijst.
De nieuwe 10 procent-regeling is op de kwalificerende lijst geplaatst, hetgeen betekent dat deze nieuwe regeling niet in aanzienlijke mate afwijkt.22
De oude 5 procent-regeling staat niet op de kwalificerende lijst.
Niettemin kunnen alleen diegenen daarvoor opteren die vo´o´r 1998 reeds inwoner van de Nederlandse Antillen waren.
Ook voor hen geldt anno 2007 dat de bepalingen van art. 35b, eerste en tweede lid, BRK weinig effect sorteren.

3.3 Kasgeld- en holdingvennootschappen, art. 35b, vierde lid, BRK

Hoewel een penshonado op grond van de beperkingen in de tijd van art. 35b, eerste t/m derde lid, BRK, Nederlandse (of Arubaanse) heffing kan ontlopen, ligt dat genuanceerder ten aanzien van het realiseren van winstreserves in vennootschappen waarin de penshonado een aanmerkelijk belang heeft ongeacht de keuze voor het 5 procent- of het 10 procent-penshonadotarief en zonder beperking in tijd.
Hierbij zij opgemerkt dat het aanmerkelijkbelang-begrip van art. 35b BRK een andere inhoud kent dan in de Landsverordening IB.23
Overigens valt niet elke vennootschap onder de redactie van het vierde lid.
Bedoeld is om BRK-bescherming ten aanzien van de zogenoemde kasgeld- en houdstervennootschappen te beperken die in het verleden Nederlandse belastingclaims illusoir hebben gemaakt.
De terminologie is in de wetsgeschiedenis en de literatuur echter verschillend toegepast en kan verwarrend overkomen.
Art. 35b, vierde lid, BRK bepaalt dat de natuurlijke persoon (penshonado) die in een van de voorgaande jaren inwoner van Nederland of Aruba is geweest (geen beperking in tijd) en in de loop van de afgelopen vijf jaren, als aanmerkelijkbelangaandeelhouder inkomen heeft genoten uit een vennootschap die geen onderneming in materie¨le zin drijft, geen beroep kan doen op de BRK ter zake van dividendinkomen, vervreemdingswinsten, interest en inkomsten die onder de restbepaling vallen.
Het is niet van belang of de persoon opteert voor de penshonadostatus of niet. Voor wat betreft het genieten van inkomen valt uit de wetgeschiedenis af te leiden dat verschillende rechtshandelingen hieronder vallen, te weten: het inkopen van aandelen, het liquideren van de vennootschap, evenals het vervreemden van de vennootschap zonder dat het indirecte belang in de vennootschap verloren gaat (holdingconstructie).24
Het direct uitkeren van dividend wordt merkwaardig genoeg niet vermeld, maar we kunnen aannemen dat de meest eenvoudige en gebruikelijke wijze van het realiseren van reserves hier eveneens onder valt.25
In de literatuur is tot slot betoogd dat een niet-be-smette beleggingsvennootschap niet onder de werking van het vierde lid behoort te vallen, hetgeen in de wetgeschiedenis ook valt terug te vinden.26
In deze gevallen is er geen sprake van enige vorm van misbruik die in het verleden heeft geleid tot het herzien van het aanmerkelijk-belangregime in Nederland.27
De vraag blijft echter of de algemene bepaling van art. 35a BRK deze vennootschappen niet alsnog kan bereiken.
Ook hier zal de belasting-plichtige echter meer dan normaal het geval is aannemelijk moeten maken dat de vennootschap niet op een of andere wijze ‘besmet’ is geweest, hoewel bij een beroep op art. 35a BRK bij de inspecteur het initiatief ligt om te stellen dat ten aanzien van een feitencomplex die anti-misbruikbepaling van toepassing is.
Over deze bewijs-lastverzwaring moet toch niet te licht worden gedacht, hoewel het tegen de achtergrond van de formele verplichtingen van een belastingplichtige maar de vraag is of het initiatief hiervoor bij de penshonado ligt.
Een penshonado die bijvoorbeeld meer dan vijftien jaar geleden uit Nederland is vertrokken, heeft naar mijn stellige mening geen enkele plicht om uitputtend aan te tonen dat de vennootschap geen besmette kasgeld- of beleggingsvennootschap is geweest.

4 Conclusie

De penshonadoregeling is in zijn huidige vorm een solide faciliteit die voldoet aan de wensen van veel penshonado’s.
De weinige eisen die de regeling kent, dienen strikt te worden nageleefd om oneigenlijk gebruik te voorkomen.
De antimisbruikbepalingen in de BRK sluiten hier nauw bij aan, hoewel over de problematiek rondom kasgeld- en holdingvennootschappen tot op de dag van vandaag onduidelijkheid blijft bestaan. Ook rond de overgangsbepalingen zijn bepaalde onzekerheden nimmer uitgekristalliseerd.
Niettemin vinden deze overgangsregels anno 2007 geen toepassing meer. Slechts die personen die inkomen genieten uit landen van buiten het Koninkrijk kunnen langer dan vijf jaren na emigratie worden geconfronteerd met dubbele heffing, tenzij eenzijdige regelingen vanuit het bronland dit verhinderen.
Over de toekomst van de regeling valt in dit stadium nog weinig te zeggen. Vooral het proces van staatkundige hervormingen, waarbij de Nederlandse Antillen als land en jurisdictie zal ophouden te bestaan, is hier debet aan.
Curaçao en St. Maarten zullen de penshonadoregeling wellicht voortzetten binnen de status aparte die zij zullen krijgen.De overige eilanden worden echter bijzondere gemeenten van Nederland.28
Binnen die juridische context zal de penshonadoregeling op Bonaire, Saba en St.
Eustatius wellicht niet lang(er) houdbaar zijn en op termijn verdwijnen.


Voetnoten:

* Werkzaam bij Deloitte & Touche Curac¸ao (Nederlandse Antillen).
1 Rijkswet van 28 oktober 1964, Stb. 1964, 425.
2 Penshonado- en rentistaregeling, Publicatieblad 1989, nr. 77. Overigens zij opgemerkt dat Aruba geen penshonadoregeling kent.
3 Zie hiervoor MvT, zittingsjaar 1987/88, 1055.
4 Onder andere F. Metry, ‘Geschiedenis van de belastingen in de Kolonie curaçao en de Nederlandse Antillen’, curaçao 2006, par. 19.13.
5 Raad van Beroep 17 november 2004, vonnisnr. 2004/001.
6 Persbericht Ministerie van Financie¨n van 17 mei 1995, nr. 95/85, V-N 1995, blz. 1815, punt 8.
7 MvT, Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1997/98, 2020, nr. 3.
8 Aanpassing Landsverordening IB, Publicatieblad 1997, nr. 324.
9 Art. 23B, eerste lid, Landsverordening IB.
10 Art. 23c, eerste lid, Landsverordening IB.
11 Art. 23B, tweede lid, Landsverordening IB.
12 Raad van Beroep 10 augustus 2001, vonnisnr. 2000/011.
13 MvT, zittingsjaar 1987/88, 1005.
14 Art. 23E Landsverordening IB.
15 Zie noot 24.
16 MvT, Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1997/98,2020, nr. 3, par. 3, onderdeel A.
17 Raad van Beroep 15 oktober 1999, vonnisnr. 1998/214.
18 Zie hiervoor ook D. Juch en R. Selij, ‘Op weg naar een gewijzigde BRK’, TFO 1996, blz. 90; M.J. Ellis en J. Vleggeert, ‘De wijziging van de BRK’, MBB 1996, blz. 59; en J.J.R. Roes en X.G.R. Auerbach, ‘De voorstellen tot wijzigingen van de BRK’, WFR 1996/161.
19 Rijkswet van 13 december 1996, Stb. 1996, 644.
20 Art. 11, 12, 13, 15, vierde lid, 20, 24 en 34, tweede lid, eerste volzin, BRK zijn in die gevallen niet van toepassing.
21 ‘Gezamenlijke regeling van kwalificerende regelingen’, bijlage bij de memorie van toelichting bij het Voorstel van Rijkswet nr. 24 583 gevoegd en vormt als zodanig een integraal onderdeel van deze memorie.
22 Art. 2, eerste lid, onderdeel g, Gezamenlijke regeling van kwalificerende regelingen.
23 Art. 11, derde lid, Landsverordening IB kent een soortgelijk aanmerkelijkbelangbegrip als art. 4.6 Wet IB 2001, met uitzondering van art. 4.6, onderdeel d, van deze wet. Dit stemrechtcriterium ontbreekt in de Landsverordening IB. Voorts ontbreekt een ruim(er) partnerbegrip. Van een aanmerkelijk
belang in art. 35b BRK is sprake indien een persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot (m/v) en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie, voor meer dan een vierde gedeelte (25 procent), en, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, voor meer dan een twintigste deel (5 procent) van het nominaal gestort kapitaal van het lichaam onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is geweest.
24 Nader rapport inzake het voorstel van ‘Rijkswet houdende wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik alsmede in verband met enige technische aanpassingen’, nr. IFZ/1626u, 16 januari 1996.
25 Zo ook Roes/Auerbach in WFR 1996/161.
26 Kamerstukken II 1995/96, 24 583, nr. 3.
27 Wetsvoorstel 24 761 ‘herziening winst uit aanmerkelijk belang’, 1997.
28 Openbare lichamen in de zin van art. 134 Gw.